Op 27 november 1944 aan het einde van de Tweede Wereldoorlog werd ik in de stad Utrecht geboren, Sophia Pieternella van Vondel werd mijn naam. Ik wil jullie graag wat over mijzelf en mijn geschiedenis vertellen, het is niet veel maar volgens mij wel goed om te weten.
Niet dat ik zo belangrijk ben hoor maar het verhaal dat ik je nu vertel is wel een onderdeel van een Nederlandse geschiedenis die nu al bijna vergeten is. Ik begin mijn verhaal met een korte geschiedenis van mijn vader en moeder, kijk dit zijn ze:
Mijn vader Jan en mijn moeder Johanna, zijn ze niet knap?
Op de foto hierboven zijn ze ongeveer 18 jaar oud. Mijn vader kwam uit Tweede Exloërmond en mijn moeder uit de stad Utrecht.
In het begin van de jaren dertig van de vorige eeuw kwam bij onze Duitse buren de Nationaal Socialistische Duitse Arbeiders Partij (NSDAP) aan de macht. De leider van die partij – Adolf Hitler – werd gekozen tot kanselier van Duitsland, de hoogste ministerspost. Het was erg onrustig in Duitsland, ze waren de verliezers van de Eerste Wereldoorlog en die was nog niet zo lang geleden voorbij. Het leek er op dat er weer een oorlog op komst was en daarom moest ook mijn vader – net als veel andere jongens in Europa – in militaire dienst.
Mijn vader als soldaat, 19 jaar oud.
Op 19 april 1938 moest mijn vader zich om half 12 smorgens melden bij de kazerne in Assen. Daar kreeg hij te horen dat hij ingedeeld werd bij het regiment Genietroepen in Utrecht waar hij op 1 oktober 1938 arriveerde in de Kromhoutkazerne.
Kijk, daar staat hij, tussen de andere jongens, achteraan derde van rechts.
Het was (nog) steeds vrede en mijn vader kwam op een van zijn vrije dagen in de stad een leuk meisje tegen dat later mijn moeder werd, Johanna.
Hier zie je haar als 18 jarig meisje, links op de foto, samen met haar jongere zus Fia (die staat rechts) Ze heette eigenlijk Sophia Geertruida en van haar komt een deel van mijn voornaam.
Hier zie je mijn vader en moeder samen terwijl ze een wandeling maken door Utrecht.
In september 1939 vielen de Duitse legers Polen binnen, de Tweede Wereldoorlog was begonnen. Het Nederlandse leger werd in stelling gebracht om de grenzen te beschermen en mijn vader moest net als duizenden andere militairen paraat zijn. Het duurde nog tot mei 1940 maar toen vielen de Duitsers Nederland binnen. Om verder bloedvergieten te voorkomen kon Nederland niet anders dan na 80 uur te capituleren. In juni 1940 werden alle Nederlandse soldaten uit het leger ontslagen en mochten ze naar huis terug. Mijn moeder was op dat moment in verwachting van mijn broertje maar.. ze waren nog niet eens getrouwd!
Op 20 november 1940 trouwden mijn ouders.
Hier is hun trouwfoto voor het hek van de Nieuwe Kerk aan de Klaverstraat in Utrecht. Direct rechts er naast staat de kosterswoning die over 4 jaar voor mij een belangrijke rol gaat spelen. Na hun trouwen verhuisden ze naar het noorden, naar Tweede Exloërmond en op 31 maart 1941 werd mijn broertje Jaap geboren.
Mijn moeder en pasgeboren broertje op de foto achter het huis van mijn opa en oma. Hij was niet helemaal gezond en als je goed kijkt zie je ook dat mijn moeder wel erg dun is. In januari 1942 verhuisden ze weer naar Utrecht en woonden eerst bij mijn oma en opa.Op 8 mei 1942 werd mijn zusje Anneke geboren en verhuisden ze eind augustus naar een adres aan de Admiraal van Gentstraat. Het ging niet goed in het westen van Nederland, door de oorlog was er steeds vaker tekort aan levensmiddelen en veel mensen werden daardoor ziek en stierven. Vooral vrouwen, kinderen en oudere mensen. Aan het einde van 1942 was het aantal doden door ziektes gestegen met 30%.
Hier zie je een foto van een uitgehongerde vrouw in Amsterdam die op een broodkorst kauwt.
Op 6 mei 1943 werd de ‘Arbeidseinsatz’ ingesteld voor alle Nederlandse mannen van 18 tot 35 jaar. Wie weigerde om te gehoorzamen kreeg geen voedselbonnen meer. Ook mijn vader werd verplicht om in Duitsland te gaan werken en mijn moeder moest het alleen zien te redden met mijn broertje en zusje. Ze verhuisden naar háár oma toe in Utrecht en zo steunden ze elkaar. Het werd wel steeds lastiger om voldoende eten te krijgen, maar goed dat mijn opa en oma in Tweede Exloërmond regelmatig zorgden voor extra eten.
Daardoor hadden mijn broertje Jaap (onder zittend) en zusje Anneke (rechts staand aan het handje vastgehouden) de eerste tijd meer weerstand. In 1943 werden steeds meer mensen ziek door voedseltekort en dat was te merken ook. Hierdoor steeg het aantal patiënten aan oorlogsziekten als Tyfus, Tuberculose, Difterie, Roodvonk, etc. Het aantal doden in West-Nederland steeg hierdoor met 50%. Door honger geplaagd gingen de mensen op zoek naar eten, op ‘hongertocht’.
Hier zie je een foto van een meisje dat etensrestjes uit kookpotten schraapt.
Om de voedseltekorten te ontvluchten maakte mijn moeder samen met mijn broertje Jaap en zusje Anneke een moeilijke reis van Utrecht naar Tweede Exloërmond met alleen een paar brokken brood en aardappels in een blikje. Ze moest het alleen zien te redden, mijn vader zat nog vast steeds in Duitsland. De winter van 1943/1944 was met 27 graden onder 0 de strengste winter van de eeuw. In februari 1944 kreeg mijn vader verlof om even terug te gaan naar Nederland om mijn opa te bezoeken die ernstig ziek was. Mijn vader was allang weer terug in Berlijn toen mijn opa in april 1944 stierf. In juli kon mijn vader terug naar Nederland om de taak van mijn opa over te nemen en hoefde hij niet meer terug naar Berlijn.
En ik?? Ik zat ondertussen al in mama’s buik!
In West-Nederland werd het voedseltekort steeds groter en het aantal doden door ziekten steeds hoger. Aan alles was nu gebrek, zoals aan kolen en gas en daarom werd in augustus 1944 het treinverkeer beperkt. Mijn mama’s buik werd steeds ronder, ik was in aantocht. Nog zo’n drie maandjes dan werd het tijd om geboren te worden.
Hongerende kinderen en bejaarden
De gevechten kwamen nu steeds dichterbij en begin september trokken geallieerde soldaten in Zuid-Nederland de grens over. Er werd nu gevochten op Nederlandse bodem, geallieerde vliegtuigen voerden bombardementsvluchten uit en toen, heel onverwacht, op 17 september 1944, reden er op bevel van de geallieerden in heel Nederland geen treinen meer. Het was eigenlijk bedoeld om ervoor te zorgen dat de Duitsers geen hulp konden aanvoeren via het Nederlandse spoorwegnet maar het zorgde er ook voor dat het eten niet naar de hongerende Nederlanders vervoerd kon worden! Vooral de kinderen in de grote steden leden daaronder.
De Nederlandse verzetsstrijders snapten wel dat de Duitsers geen kans moesten hebben om versterkingen aan te voeren maar vonden dat de Nederlandse bevolking te veel moest lijden. In een speciale uitgave van de verzetskrant Het Parool van zaterdag 30 september 1944 lieten ze weten dat het van levensbelang was dat tenminste een deel van de spoorwegstakers weer aan het werk moesten gaan zodat de treinen met levensmiddelen weer konden rijden. Maar, er werd niet naar hen niet geluisterd. Het aantal doden in West-Nederland steeg daardoor met 100% en veel kinderen werden ondervoed geboren.
Door die ondervoeding explodeerden allerlei oorlogsziekten zoals difterie. In 1940 waren er nog geen 2.000 ziektegevallen gemeld, maar in 1942 was dat al gestegen naar 45.000. In 1943 liep dat op naar 80.000 en in 1944 naar 100.000 zieken, en dat alleen in West-Nederland! Bijna 3 miljoen mensen leden honger en meer dan 250.000 hadden last van de ‘hongerziekte’. Veel mensen lagen in het ziekenhuis, vooral oude mensen, maar er viel niet veel aan te doen. Er hielp maar één ding: éten!
Oude mensen met de ziekte Hongeroedeem
De Tweede Wereldoorlog ging ondertussen hevig door en dat was te merken ook. Op vrijdag 13 oktober 1944 bombardeerden Engelse vliegtuigen Duitse V2-transporten bij het Centraal Station in Utrecht. Bij dit bombardement vielen tientallen Nederlandse slachtoffers, 23 doden en meer dan veertig gewonden. Eén van de doden was mijn oom Piet. Tijdens het bombardement probeerde hij twee paarden in bedwang gehouden en is toen samen met de paarden omgekomen. Van hem komt het tweede deel van mijn voornaam.
Het is november 1944, er was nog maar heel weinig eten te krijgen, er was bijvoorbeeld geen melk, er waren geen peulvruchten, suiker of meel.. zelfs de muizen hadden toen honger. De mensen waren nu aangewezen op gaarkeukens waar ze een schep suikerbietenpulp met tulpenbollen konden halen. Het was erg koud en het vroor, mensen vielen van uitputting op straat. Het eten werd nog verder op rantsoen gezet. Nu was er nog maar 1 kilo aardappels per 14 dagen per persoon, maar …. alléén als ze er waren!
Verhongerde man, november 1944
27 November 1944
Het is maandag 27 november, het is vandaag een koude een belangrijke dag! IK word geboren! Sophia Pieternella van Vondel is mijn naam. Een stukje van mijn voornaam heb ik gekregen van mijn tante Fia, het andere van mijn oom Piet – So-Fia Piet-ernella. Hier zie je mijn naamgevers
Het is koud in huis, er zijn geen kolen meer, krantenproppen worden in het kleine noodkacheltje gelegd en aangestoken. 5 December.. er valt niets te vieren, ik heb het koud en ben hongerig, net als de rest van mijn familie. Er is veel droevig nieuws in Nederland. Tussen Amsterdam en den Haag zijn 187 mensen van uitputting en honger op straat gestorven.
We wonen nu tijdelijk bij oma in huis en ook de magen van mijn ooms en tantes knorren van de honger. Ik ben nu amper een maand oud. Er is veel ziekte in de stad, ook in onze straat. Aan de overkant van ons huis, op de hoek van de Bollenhofstestraat staat de kosterij van de Nieuwe Kerk. De mensen die daar wonen zijn ziek, ze hebben difterie. Een van mijn tantes gaat er naar toe om te helpen en neemt de ziekte mee terug naar ons toe. Mijn moeder, mijn broertje en zusje en ik.. we worden allemaal ziek. Er komt een plakkaat op onze voordeur waarop gewaarschuwd wordt dat er bij ons een besmettelijke ziekte heerst.
Ik word erg ziek, krijg geen lucht meer en word naar de polikliniek van het Wilhelmina Kinderziekenhuis aan de Nieuwe Gracht gebracht. Als patiëntje 67 sta ik genoteerd bij professor dr. A. ten Bokkel Huinink.
Op zaal 3 word ik opgenomen en alleen mijn ouders en opa en oma mogen af en toe op bezoek komen. Maar het helpt allemaal niets… op maandag 8 januari 1945 sterf ik. Mijn moeder knipt heel voorzichtig een paar haartjes van mijn hoofd en bergt ze als aandenken op in een envelopje dat ze krijgt van een van de zusters. Later zal ze het in een kistje stoppen dat haar hele leven met haar meereist. Ik blijf achter in het koude lijkenhuis.
Op de achterkant van mijn rode patiëntenkaartje schrijft m’n vader bedroefd de tekst op voor de rouwkaart. Hij is er niet helemaal tevreden mee, na een paar regels begint hij opnieuw, hij heeft zijn hoofd er duidelijk niet helemaal goed bij, verdrietig verschrijft hij zich in de datum:
“Diep bedroefd geven wij U kennis van het overlijden van onze kleine lieveling
Sophia Pieternella
Geb. 27-11-44
Utrecht, Bekkerstraat 34, 8-12-44 (januari 1945)
J. v. Vondel
J. v. Vondel – v. Ommen
Ter aardebestelling Vrijdag 12.1.44 (45) v.m. 10 uur vanaf het Wilhelmina Kinderziekenhuis.”
Vrijdagochtend komen de mensen van de begrafenisondernemer om me in een houten kistje te leggen, het deksel sluit zich boven me. Ik zie het van boven af. Héél even heb ik het leven mogen meemaken, pijnlijk, maar NU zonder pijn. Er komt een klein koetsje binnengereden waar mijn kistje in gelegd wordt. Even later wordt de trekhond ervoor gespannen en gaan we in korte optocht naar de begraafplaats. Mijn moeder, mijn vader, mijn tante Fia…
Vandaag, vrijdag 12 januari 1945, word ik om half 11 begraven in het verzamelgraf op de rand van begraafplaats Soestbergen aan de Gansstraat. Baby’tje Vos ligt er al, daarboven op Wilhelmina Drabbe en ik? Ik lig bovenaan, op de derde verdieping van vak 13-F 3
Alles met elkaar kost mijn begrafenis 38 gulden en 68 cent
.. die door mijn vader contant betaald worden
Nu, 75 jaar later, is mijn graf er niet meer, het is ‘geruimd’ zoals ze dat zeggen. Het lag onder een oude Paardenkastanjeboom aan de rand van het kerkhof.
Een foto van mij bestaat er niet, maar deze foto van een verhongerde baby uit november 1944 had mijn foto kunnen zijn.
Ik ben één van de 125.000 Nederlandse slachtoffers die in de Tweede Wereldoorlog omgekomen is door ontberingen, tekorten en ziektes. 1945 was het jaar met de meest dramatische sterftecijfers, 130% hoger dan 1940.
Tot 2012 was er géén monument voor de verhongerde Nederlanders.
Nu is er het geschilderde monument ‘protect me’ dat op 27 november 2012 onthuld werd door burgemeester Pieter Smit van de Groninger gemeente Oldambt.
Schoolproject De Beukenlaan, 27 november 2013